Het assortiment van de pijpenmaker Arend van Dijk
Auteur:
Don Duco
Jaar van uitgave:
1988
Uitgever:
Pijpenkabinet (typescript)
Beschrijving:
Bespreking van een stortvondst kleipijpen van de Goudse pijpenmaker Arend van Dijk uit het tweede kwart van de achttiende eeuw met aansluiting bij archiefgegevens.
In Nederland heeft de bestudering van de kleipijp zich te lang gericht op het dateren van kleipijpen. Onderzoekers waren overwegend bezig met het vaststellen van het juiste jaartal waarin een pijp was ontstaan, zonder zich in andere aspecten te verdiepen. In mijn recente boek De Nederlandse Kleipijp, handboek voor dateren en determineren (Leiden, 1987) wijs ik op de mogelijkheden om de kleipijp ook in andere opzichten te gebruiken. Door niet de datering van de pijpvondst voorop te stellen, maar aandacht te vragen voor de verschillende soorten in hun onderlinge relatie, komt geheel nieuwe informatie beschikbaar. Vooral het fenomeen productie-assortiment geeft een mogelijkheid de plaats van de pijp in de maatschappij beter te begrijpen en zicht te krijgen op het gebruik van de verschillende soorten pijpen naast elkaar.
De definitie van de term productie-assortiment luidt als volgt: verschillende modellen en kwaliteiten pijpen door één maker gelijktijdig op de markt gebracht. Het fenomeen assortiment geeft dus een tijdsbeeld van de verschillende soorten pijpen die naast elkaar werden gebruikt. Een mooi voorbeeld van zo’n assortiment is de vondst van dertig pijpenkoppen in Gouda (afb. 1). Het stortmateriaal in kwestie is enkele jaren geleden gevonden in het centrum van Gouda achter de Gouwe aan een gedempt grachtje met de historische naam Achter de Vismarkt (nummer 88). Het terrein grenst aan het pand waar indertijd de beroemde Goudse pijpenmaker William Baernelts werkzaam was. De vondst is gedaan achter de huizen zelf, dicht onder de oppervlakte van de voormalige binnenplaats en betreft overwegend misbaksels maar ook enig breukmateriaal. Bij het legen van de pijpenpotten moeten de pijpen zijn weggeworpen omdat zij onverkoopbaar werden geacht.
De meest voorkomende mankementen aan de producten zijn een ovaalvormige bovenzijde ontstaan doordat de pijpen onvoldoende gedroogd in de pijpenpot zijn gestapeld (afb. 2). De modellen zijn kenmerkend voor de eerste drie decennia van de achttiende eeuw. Nadere studie leert ons dat de pijpenmaker in kwestie in die tijd zes verschillende persvormen in gebruik had en dat er vier verschillende soorten pijpen werden gemaakt. De vondsten sluiten aan bij het assortiment kenmerkend voor die periode.
Vijf van de zes persvormen werden gebruikt voor pijpen van de eenvoudige kwaliteit. Zij vertonen het bekende trechtervormige model met een betrekkelijk wijde ketelopening en een spoor aan de basis waar de ketel in de steel overgaat. Deze modellen rekenen we tot basismodel 2 van de Hollandse kleipijp. Twee onversierde pijpen (afb. 3-4) dragen op de spoor bescheiden merktekens bestaande uit een maan aan weerszijden of een maan aan de ene zijde en een rozet aan de andere. Van de maan is wel gezegd dat deze betrekking heeft op de plaats Krimpen aan den IJssel, vanwege de overeenkomst met de drie manen in het stadswapen aldaar. Inmiddels is duidelijk dat die veronderstelling onjuist is. Het gaat in werkelijkheid om zogenaamde vormmerken, kleine merktekens die in de persvorm werden aangebracht om deze van andere persvormen te kunnen onderscheiden. Dankzij deze kleine merktekens kon de fabrikant bij klachten de werknemer in kwestie aanspreken. Het zijn dus merken louter bedoeld voor de controle binnen de pijpenmakerij.
De derde pijp van de gewone kwaliteit (afb. 5) vertoont aan weerszijden van de ketel een groep van zeven stippen die grote gelijkenis met het Tudorroos motief hebben en vaak ook zo worden genoemd. Deze decoratie is over een lange periode in gebruik geweest en had vooral een praktisch nut. Tijdens het roken gaf de pijp juist op die plaats een betere grip, terwijl de stippen op de ketel ook nog voor een zekere warmte isolatie zorgden.
Twee van de zes producten zijn van de betere kwaliteit al behoren ook zij wel tot de categorie van groffe pijpen (afb. 6-7). Beide koppen vertonen op de linker ketelzijde een zittende visser, die zijn hengel ophaalt en waaraan een vis hangt. Een plantje met drie bloemen groeit aan de rand van het water. Op de keerzijde van de pijpenkop is een kroon te zien waaronder drie vissen met daar weer onder de initialen van de maker. Er zijn twee verschillende initiaalmerken gevonden: de AVD (afb. 7) die refereert aan de maker Arend van Dijk en de letters IDB (afb. 6) die naar de pijpenmaker Jan de Bock verwijzen. Pijpen met een dergelijke versiering zijn duidelijk aantrekkelijker dan de tegenhangers met de onversierde koppen of de pijpen met de stippelrozen, al zullen zij vanwege de reliëfdecoratie wel iets duurder zijn geweest.
Het laatste pijpmodel is van de beste kwaliteit (afb. 8). Het gaat om een kleipijp met een beter uitgebalanceerde ketel van een zuiver trechtermodel dat volledig aansluit bij basismodel 2. Ketel en steel zijn met een agaatsteen glanzend gepolijst, terwijl rond de ketelopening een raderingslijn is aangebracht. Op de hiel draagt de pijp het makersmerk bestaande uit het monogram AVD onder een kroon. Dankzij dit hielmerk is het eenvoudig de maker van de pijpen te achterhalen. Het gaat om Arend van Dijk, die in de archieven als eigenaar van het merk AVD geregistreerd staat. Van Dijk legt in 1699 zijn meesterproef voor het Goudse pijpenmakersgilde af. De archieven van het gilde vermelden als zijn merk de AVD met losse letters. Aangezien de vroegste archiefbronnen over de merken verloren zijn gegaan hebben we hier vermoedelijk met een oudere versie van zijn merkteken van doen.
De archiefbronnen leveren nog aanvullende informatie over Arend van Dijk op. In 1714 werd hij eigenaar van het huis Achter de Vismarkt 88, waar de pijpen zijn gevonden. Ruim twintig jaar later, in 1736 werd het pandje weer van de hand gedaan en het is onduidelijk of Van Dijk die overdracht zelf deed. Evenmin is zeker of hij dan nog als pijpenmaker werkzaam is of dat hij al eerder zijn bedrijf stopte. Zeker is wel dat hij op die plaats tussen 1714 en 1736 moet hebben gewerkt, waarmee we een tamelijk exacte datering van de pijpen hebben gekregen.
Deze stortvondst is vooral van belang omdat het een algemeen beeld geeft van de productie van pijpen in Gouda op dat moment en de werkplaats van één maker in het bijzonder. In het bedrijf van Arend van Dijk werkte men dus met minimaal zes persvormen en dat gegeven plaatst Van Dijk onder de middenklasse pijpenmakers. Uit inventarissen weten we dat de kleine thuiswerkende pijpenmaker met een enkele schroef en één of twee vormen werkte. In een werkplaats onder leiding van een meesterknecht gebruikte men tussen de twee en de vijf schroeven en meestal bezat men er één of twee vormen meer dan men schroeven had. Bij onderhoud aan het gereedschap kwamen personeelsleden hierdoor nooit zonder persvorm te zitten. De grootste bedrijven uit het eerste kwart van de achttiende eeuw hadden meer dan zes schroeven terwijl hun vormenbestand wel kon oplopen tot zo’n twintig stuks.
In het geval van Van Dijk is het opmerkelijk dat het assortiment overwegend bestaat uit korte pijpen van de groffe kwaliteit, terwijl er maar één lange pijp in productie was. Reeds in 1680 zette in Gouda een productveredeling in de pijpen in en in de eerste helft van de achttiende eeuw legden de meeste Goudse pijpenmakersbazen zich toe op de lange fijnere soorten kleipijpen. De lange pijp werd kenmerkend voor Gouda en juist aan deze veredelde soorten dankte Gouda haar renommee als pijpenstad. Voor de pijpenmakers had de productie van lange pijpen nog een ander voordeel: er viel meer op te verdienen.
Arend van Dijk voerde dus een afwijkend assortiment. Het accent lag op de korte groffe pijp in drie soorten, de lange fijne pijp diende ter aanvulling. Het is onduidelijk waarom die keuze werd gemaakt. In ieder geval werkte in het bedrijf van Van Dijk minder geschoold personeel. Met de groffe pijpen bediende men een a-typisch marktsegment al waren er voldoende klanten voor de goedkopere soorten. De verkoop van deze groffe pijpen was eenvoudiger zolang de prijs ervan maar laag was, hetgeen de productie ervan voor de pijpenmakers economisch minder aantrekkelijk maakte. Hierdoor moest de vervaardiging maximaal gestroomlijnd plaatsvinden, om de concurrentie met de lokale makers voor te blijven. Wellicht verklaart die haast waarom de pijpen niet goed gedroogd in de pijpenpotten zijn gedaan.
Toch bewijzen de vondsten dat het assortiment van Van Dijk tamelijk breed was, waarvoor vooral de pijp van de fijne kwaliteit het bewijs is. Hoewel dit product zeker niet zo fraai afgewerkt is als bij enkele andere bedrijven uit die periode, gaat het toch om een kwalitatief goed product waarmee de klant ruimschoots tevreden kon zijn. Het is niet onmogelijk dat de lange pijpen door Arend van Dijk zelf zijn gemaakt, terwijl de andere producten door zijn knechten zijn geperst. Gezien de beperkte omvang van de stort kunnen we helaas niets zeggen over de verhouding tussen grof en fijn in dat bedrijf.
Onduidelijk is ook de status van de versierde pijp met de initialen IDB, die geen relatie vertonen met de eigenaar van de werkplaats. Mogelijk kocht Van Dijk de persvorm van deze pijp van De Bock of had hij deze in bruikleen, iets dat we vaker zien. Het was gebruikelijk dat gereedschappen voor kortere of langere tijd werden uitgeleend en vaak werden hiervoor zelfs contracten opgemaakt. Ook gebeurde het wel dat een pijpenmaker op verzoek van een ander pijpen produceerde omdat hij zelf zonder werk zat. Naast het over en weer lenen van gereedschappen werd in de meest curieuze gevallen wel een zelfstandige pijpenmaker in loondienst bij een ander bedrijf genomen.
Tot besluit nog een opmerking over de datering van de pijpen. De periodedatering is tot stand gekomen op basis van de archiefgegevens. Van Dijk bezat het pand in kwestie in eigendom en heeft hier maximaal 22 jaar gewerkt. Nu we dat weten is het interessant om de pijpen met de Friederich formule te dateren om te zien of de uitkomst daarvan met de archiefgegevens overeenstemt. De fijne pijpenkop meet 41.20.18 millimeter en komt uit op het jaar 1736. De maten van de groffe pijpen lopen uiteen en leveren een datering op tussen 1713 en 1749. De uitkomst van de formule is dus buitengewoon correct, zeker als we de marge van Friederich van tien jaar in acht nemen. Als kanttekening daarbij dient wel het volgende, hetgeen ik al in mijn gemelde handboek uit 1987 (p. 137) uitleg. Daar heb ik namelijk geconstateerd en bewezen dat tachtig procent van de Nederlandse achttiende eeuwse pijpen met de Friederich-formule gedateerd in de eerste helft van de achttiende eeuw uitkomt. Om de juistheid van de Friederich formule te bewijzen is het dus logischer een vondstgroep uit de tweede helft van de achttiende eeuw daaraan te toetsen. Helaas is een dergelijke stort nog niet voorhanden.
© Don Duco, Stichting Pijpenkabinet, Leiden, 1988.
Gepubliceerd als ‘The Assortment of Arend van Dijk, pipemaker in Gouda, Holland’, in: Society for Clay Pipe Research, Newsletter 18, April 1988, pp. 24-29.
Afbeeldingen
- Overzicht van de stortvondst met de verschillende soorten kleipijpen. Gouda, Arend van Dijk, 1715-1735.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 10.413a-n - Pijpenkoppen met vervormingen aan de ketelopening. Gouda, Arend van Dijk, 1715-1735.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 10.413ejln - Trechtervormige pijpenkop met spoor en rechte steel. Spoor weerszijden vormmerk halve maan in reliëf. Gouda, Arend van Dijk, 1715-1735.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 10.413h - Trechtervormige pijpenkop met spoor en rechte steel. Spoor links vormmerk halve maan in reliëf, rechts rozet. Gouda, Arend van Dijk, 1715-1735.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 10.413m - Trechtervormige pijpenkop met spoor en rechte steel. Ketel weerszijden roosmotief met zes stippelvormige bladeren. Spoor links vormmerk halve maan in reliëf, rechts rozet. Gouda, Arend van Dijk, 1715-1735.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 10.413g - Trechtervormige pijpenkop met spoor en rechte steel. Ketel links zittende visser met hengel waaraan een vis, ketel rechts onder een kroon drie vissen met daaronder initialen AVD. Gouda, Arend van Dijk, 1715-1735.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 10.413a - Trechtervormige pijpenkop met spoor en rechte steel. Ketel links zittende visser met hengel waaraan een vis, ketel rechts onder een kroon drie vissen met daaronder initialen IDB. Gouda, Arend van Dijk (of Jan de Bock?), 1715-1735.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 10.413c - Trechtervormige pijpenkop (basismodel 2) met hiel (en rechte steel). Filtradering. Ketel en steel geglaasd. Hielmerk monogram AVD gekroond. Gouda, Arend van Dijk, 1715-1735.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 10.413d
Postscript
Hypothesen bij het op het web plaatsen van dit artikel in 2006.
Materiaal zou rond 1715 zijn gestort, de IDB-persvorm behoorde toe aan Jan Jansz. van Doesburg (overleden in 1711) en dus niet aan Jan de Bock. De persvorm was bij zijn overlijden in 1711 nog in gebruik en werd door Arend van Dijk uit diens boedel gekocht. Later heeft Van Dijk er zelf een bij laten maken voorzien van zijn eigen initialen. Het materiaal is dus gestort bij het betrekken van het pand, de vormen wijzen daar ook op, aangezien de AVD scherper is dan de IDB.
Als zijn weduwe na zijn overlijden in 1729 in februari 1732 met Jan Michielsz. Heenenman trouwt sluit de inventaris nog naadloos aan (qua persvormen) op de beginperiode van het bedrijf.
Is het toevallig dat het merk visser later door Andries van Dijk zoon van Teunis van Dijk wordt gevoerd ? Is deze Teunis een zoon van Arend en was Teunis bij zijn moeder, de weduwe van Arend) in dienst ?
Museum:
Amsterdam Pipe Museum